aan'trekken (trok aan, heeft en is aangetrokken), 1. naar zich toe trekken; ongelijknamige polen (van een magneet) trekken elkaar aan; (wielrennen) aangetrokken spurt, geleidelijk ingezette spurt waardoor de leider de andere renners optrekt; 2. iets door trekken op de vereiste plaats of in de vereiste stand brengen: het zeil —; een knoop vaster —; door trekken nauwer of vaster doen aansluiten: de buikriem —; 3. (van lijm) vasthouden, de delen stevig verbinden; 4. (fig.) aanlokken, bekoren: dat trekt mij niet aan; zich aangetrokken voelen door of tot iemand of iets, een aangename indruk ondervinden die tot nadere kennismaking uitlokt; 5. (germ.) aan zich (aan een instelling) weten te verbinden: medewerkers —; 6. van kledingstukken die het lichaam of een deel ervan geheel omgeven: ze aandoen; (spr.) de stoute schoenen —, een kloek besluit nemen (om iets te doen waar men tegen opziet); (spr.) wie de schoen past, trekke hem aan, wie voelt dat het gezegde op hem van toepassing is, beschouwe het als tot hem gericht; 7. (van smeulend vuur), door het trekken van de luchtstroom aan het branden raken: de kachel trekt weer aan; 8. zich iets —, het ter harte nemen, er zorg voor dragen (van iets dat onze belangstelling wekt); (ook) het op zich toepassen; het niet van zich af kunnen zetten, er zich gekrenkt of bedroefd over gevoelen (over iets onaangenaams): dat ongeluk, die verwijten trok hij zich erg aan; zich iemands lot —, zich iemand —, zijn lot ter harte nemen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk