M.- en N.-China; 2-3 m.
Synoniem: Z. búngei PLANCH., Z. bungeánum MAXIM..
Van de weinige soorten, die bij ons winterhard zijn, is bovenstaande wel een van de mooiste; zeer karakteristiek door de grote, afgeplatte rode stekels, de glanzend groene geveerde bladeren en de in het najaar verschijnende rode vruchten. De groeiwijze is struikvormig met overhangende takken. Jonge twijgen zijn grijs-bruin en eerst aan de top behaard. Stekels tot 16 mm lang, aan de voet zeer breed zijdelings tezamengedrukt. Bladsteel eveneens met korte stekels bezet; bladeren met 3-5 paar overstaande blaadjes; deze ongesteeld of bijna ongesteeld, topblaadje gesteeld, 2-5 cm lang, bovenzijde glanzend donkergroen en kaal, onderzijde grijsgroen en spaarzaam behaard, langs de hoofdnerf enkele korte stekels, overigens eivormig-ovaal, bladrand zeer fijn gezaagd-getand.
Bloeit in Mei even na de bladontwikkeling; bloemen groen-geel in korte trossen; vruchten eirond, meestal 2 bijeen, zaden glanzend zwart.