M.purpúrea var. lemoínei X M. siebóldii Twijgen purperbruin, eerst viltig behaard, later kaal.
Bladeren bij het uitlopen min of meer purperbruin, aan beide zijden behaard, van boven spoedig kaal en iets glanzend donkergroen met rode of paarse nerven.
Blad elliptisch tot ovaal, spits of zwak toegespitst, aan sterk groeiende scheuten min of meer gelobd, bladvoet afgerond of breed-wigvormig, rand dubbel gezaagd; steunblaadjes half zo lang als de bloemsteel, kort gesteeld, gezaagd, vaak geoord. Bloemen lichtrose tot karmijn-rood. Vrucht geel of rood, 8-12 mm in diameter, indien rijp dan gewoonlijk van een verdroogde kelkrest voorzien.
X M.m. „Profúsion” J. DOORENB.; bladeren 5-7 cm lang, elliptisch tot ovaal met spitse top en afgeronde voet, aan jonge krachtige scheuten drielobbig, zijlobben ongeveer in het midden van het blad, 5-15 mm lang, driehoekig, eindlob groot, eivormig. Blad bij het uitlopen bruinachtig, later donkergroen met rode nerven, van boven tenslotte kaal en vrijwel dof, de onderzijde groen en enigszins viltig. Bloemen karmijnrood, als van M.p. var. lemoínei doch overvloediger. Vruchten 8-10 mm in diameter, aan 3-4 cm lange stelen, rijp helderrood, iets berijpt, zonder of met een gemakkelijk loslatende kelkrest.
X M.m. „Lizét” J. DOORENB.; wijkt van voorgaande vorm af door bijna zwart-rode vruchten.