Gepubliceerd op 14-03-2019

Tília platyphýllos SCOP

betekenis & definitie

Zomerlinde Europa; 35-40 m.

Synoniem: T. europaéa L. (gedeeltelijk).

Onder de oude laan- en parkbomen, welke laatste gewoonlijk direct kenbaar zijn aan de vele worteluitlopers, ziet men vaak de zomerlinde, terwijl deze ook zeer veel wordt aangetroffen als schaduwboom bij oude boerderijen en woningen. Nu T. vulgáris tegenwoordig zo veel als laanboom wordt aangeplant, wordt de zomerlinde hoofdzakelijk nog als parkboom gebruikt. Zij vormt een hoge boom met een dichte, bijna ronde kroon, terwijl bij oude bomen de schors sterk gespleten is; de stam is aan de voet sterk verbreed en gewoonlijk met vele uitlopers bezet, wat bij andere soorten, uitgezonderd T. grandifólia, minder sterk of in het geheel niet voorkomt. Laatst genoemde soort wordt gewoonlijk synoniem geacht met T. platyphýllos; de verschillen zijn echter zodanig dat wij gerust de opvatting van WAGNER, die beide als aparte soorten beschouwt, kunnen overnemen. [Een bezoek aan de vindplaatsen in Hongarije overtuigde mij in die mening.] Jonge twijgen kaal met duidelijk zichtbare, doch verspreid staande lenticellen; bladknoppen kaal, aan de top afgerond; bladstelen tot 5 cm lang, steviger dan bij T. grandifólia; bladeren gemiddeld 6-9 cm lang [Kwekerijbomen uitgezonderd.] en bijna even breed, bovenzijde zwak glanzend donker-groen, onbehaard, zelden met verspreid staande lange haren bezet, onderzijde niet glanzend, heldergroen met duidelijk geel-witte baarden in de oksels, overigens zeer spaarzaam behaard; bladvoet duidelijk scheef hartvormig, top toegespitst en een weinig omgebogen, bladrand gelijkmatig getand; bloeitijd einde Juni begin Juli; bloemen in hangende trossen, schutbladen duidelijk gesteeld; vruchtbeginsel behaard, stijl kaal; vruchtjes bijna rond, onduidelijk geribd en wollig behaard.

T. p. var. aúrea KIRCHN. is in het voorjaar zeer mooi daar de bladeren dan goudgeel of bronsachtig getint zijn. Hij groeit echter zeer langzaam en vormt een kleine, gedrongen kroon, terwijl de bladeren ook in het najaar goudgeel getint zijn. Bladstelen 2-3,5 cm lang, onbehaard; bladeren gemiddeld 7-10 cm lang, aan de bovenzijde zeer spaarzaam behaard, onderzijde eerst dicht behaard, later bijna kaal en met geel-bruine okselbaarden, grof getand. Deze variëteit komt op onze kwekerijen zeer weinig meer voor; zij wordt vermeerderd door enten op de soort.
T. p. var. pyramidális KIRCHN. heeft een smalle, opgaande kroon; bladeren eivormig met zwak hartvormige of bijna afgeronde bladvoet.
T. p. var. laciniáta K. KOCH, Synoniem: T. p. var. aspleniifólia KIRCHN.. Deze ingesneden-bladige zomerlinde is voor kleine tuinen of parken wel aan te bevelen als alleenstaande boom, daar zij zeer langzaam groeit en een dichte, bijna eironde kroon vormt. Bladeren aan de bovenzijde lichttot donkergroen getint en kort spaarzaam behaard, gewoonlijk aan de bladvoet en langs de middennerf geel gevlekt, onderzijde lichtgroen en dicht kort behaard, later bijna kaal wordend, zeer ongelijk ingesneden, soms tot op de hoofdnerf gedeeld, top meestal zeer lang toegespitst, bladrand zeer grof getand. Bloeit zeer rijk met kleine trossen lichtgele bloemen; vruchten eirond, onduidelijk geribd, kort behaard.
T. p. var. vitifólia SIMONK.. Zoals de naam reeds aanduidt heeft deze variëteit bladeren, welke gelijken op die van Vítis, de druif. Bladstelen 4-7 cm lang en bij de bladvoet behaard; bladeren gewoonlijk 7-10 cm lang, soms tot 12 cm, bovenzijde geheel kaal en donkergroen, onderzijde iets lichter getint en kort behaard met geel-bruine baarden in de oksels, breedeivormig; beneden het midden is de bladrand gelijkmatig gezaagd-getand, daarboven met grote vooruitstekende tanden of bijna gelobd. Deze variëteit vormt een betrekkelijk grote boom, welke sterk groeit en zeer geschikt is als alleenstaande boom in grote parken of tuinen.
T. p. var. rúbra REHD., Synoniem: T. p. var. corallína HARTW. et RUEMPL.. De jonge twijgen van deze zomerlinde zijn glanzend bruin-rood getint; bladeren aan de bovenzijde dof donkergroen getint, geheel kaal, onderzijde een weinig glanzend heldergroen en spaarzaam behaard met bruine baarden in de oksels der nerven, hartvormig met veelal scheve bladvoet. Bloemen lichtgeel, meestal 2-3 bijeen met ongesteeld schutblad; vruchten eirond en behaard.

< >