Z.O.-Europa, W.-Azië; 4-5 m.
Hoog opgroeiende struik met lange roedevormige, eerst heldergroene, later glanzend bruin-rode twijgen, sterk overhangend. Bladeren heldergroen, schubvormig, puntig toelopend en aan de voet verbreed, bladrand doorschijnend. Bloemen lichtrose,4-tallig, helmknoppen rood getint, stomp.
Met de hierna volgende Támarix zeker een van de mooiste soorten, van eind April tot begin Juni zeer rijk bloeiend in tot 6 cm lange trossen. Als voorbeplanting tegen hoog opgroeiende houtgewassen leent deze soort zich bijzonder.