N.-Amerika, Canada; 1 m.
Synoniem: S.racemósus MICHX.
Opgaand groeiende struik met behaarde twijgen en bladeren; deze laatste 2-5 cm lang, langwerpig of ovaal, bovenzijde donkergroen, onderzijde iets lichter en netaderig, zeer spaarzaam blijvend behaard.
Bloeit van Juni tot eind Augustus met lichtrose bloemen, alleenstaande of enkele bijeen, in de oksels van de hoogst geplaatste bladeren; bloemen 6-8 mm lang, klokvormig, iets rose getint; vruchten 8-12 mm lang, wit.
Zeer waarschijnlijk is deze soort bij ons niet in cultuur;
wat wij verstaan onder S.álbus of S. racemósus, is de hieropvolgende soort, bekend als S.a. var. laevigátus, maar waarvan uiteindelijk is gebleken dat het een afzonderlijke soort is. Voor enkele bastaarden zie men hieronder en onder x S. chenaúltii.