Z.-Europa, N.O.-Azië, Japan; 1,5 m.
De wilgbladige Spiraéa, beter nog als theeboompje bekend, is een veel voorkomende soort, die voor beplanting van grote groepen in parken of langs bosranden zeer veel wordt gebruikt en ook in ons land en W.Duitsland verwilderd voorkomt. De groeiwijze van deze struik is straf opgaand, met bruine, een weinig gestreepte, kantige twijgen, kleine, eivormige knoppen en kort gesteelde, lancetvormige of langwerpiglancetvormige bladeren, in Juni tot einde Juli bloeiend met lichtrose of vleeskleurig getinte bloemen in tot 15 cm lange, eindstandige, aarvormige trossen.
Jonge twijgen eerst behaard, later kaal; bladeren 4-7 cm lang, 10-22 mm breed, bovenzijde frisgroen, onderzijde lichtgroen, geheel kaal, met puntig toelopende bladvoet, bladrand ongelijk enkel, soms dubbel gezaagd.
Bloemen met afstaande kelkslippen en behaarde kelk, de rose meeldraden vóór de kroonbladen uitstekend, stijlen afstaand. Deze soort groeit op bijna alle gronden, zowel langs oevers van beken als op hogere gronden; wordt soms ook voor onderbeplanting gebruikt. Een nadeel is dat zij veel worteluitlopers maakt. Zoals bijna alle soorten uit deze groep, kan zij door winterstek worden gekweekt.
S.s. var. grandiflóra LOUD., heeft grotere licht-rose bloemen dan de soort.