Himalaya; 1,5-2 m.
Synoniem: S.flagelláta HORT., S.flagellifórmis HORT., S. nútans HORT..
Sierlijke struik, hoog opgroeiend met eerst opstaande, later boogvormig overhangende, roedevormige twijgen, grijs-groene, eironde bladeren en witte of crèmewitte bloemen in gedrongen, schermvormige tuilen aan korte zijtwijgen.
Twijgen rood-bruin, kantig, aan de top blijvend behaard; bladeren 15-30 mm lang, 6-8 mm breed, bovenzijde spaarzaam, onderzijde duidelijk grijs behaard met goed zichtbare zijnerven, zeer kort gesteeld, omgekeerd eirond of soms omgekeerd ei-lancetvormig, met afgeronde top, wigvormig toelopende bladvoet, boven het midden getand, aan korte bloeitwijgen soms bijna gaafrandig.
Bloemen tot 6 mm breed, 2-slachtig, dicht bijeenstaand aan het einde der zijtwijgen in behaarde tuilen; meeldraden even lang als de kroonbladen.
S. c. var. myrtifólia ZAB. heeft dezelfde groeiwijze als de soort, bladeren zijn iets kleiner en minder behaard, meer donkergroen getint. Bloemen zeer lang aan de struik blijvend, intensiever wit gekleurd dan die van de soort. Beide kunnen worden gekweekt door afleggen, zomerstek of scheuren.