M.- en W.-China, Japan; 3-6 m.
Deze boomvormig opgroeiende Sorbária is wei een van de mooiste soorten, die alleen goed tot zijn recht komt wanneer hij als solitairstruik geplant wordt. Hij vormt dan een hoge en brede struik met grote, donkergroene, geveerde bladeren, zeer rijk bloeiend met zuiver witte bloemen in zeer grote, iets overhangende pluimen, enigszins op die der vorige soort gelijkend.
Jonge twijgen soms tot ruim 2 m lang, groen, iets rood getint, aan de top sterharig. Bladeren tot 30 cm lang, lichtgroen, met 6-8 paar blaadjes; deze zijn 4-10 cm lang, 8-14 mm breed, bovenzijde kaal met diep ingezonken nerven, onderzijde spaarzaam sterharig, ei-lancetvormig, zeer lang toegespitst, bladvoet meestal afgerond, bladrand scherp dubbel gezaagd.
Bloeit einde Juli-Augustus, soms nog in September met kleine, witte bloemen in tot 40 cm lange en tot 30 cm brede pluimen aan het einde der zomertwijgen; bloemen tot 6 mm in diameter met vóór de kroonbladen uitstekende meeldraden.
S.a. vai. subtomentósa REHD. wijkt van de soort af doordat de twijgen, bladstelen en onderzijde der bladeren bijna viltig behaard zijn.