Zomergroene struiken met afschilferende takken, bijna gesteelde knoppen met bladachtige schubben en kleine, bijna ongesteelde, gaafrandige bladeren zonder steunblaadjes; kleine, 1-slachtige bloemen met 5 korte, opstaande kelkbladen, 5 meer uitgespreid staande kroonbladenen ongeveer 25 meeldraden; vruchten 5, aan de voet vergroeid ;doosvrucht lang, met 2 zaden, deze zonder harde zaadhuid.
Sibiraéa verlangt een zeer beschutte, zonnige standplaats; het is een struik, die zeer zelden voorkomt, zeker wel omdat tot dit geslacht slechts 2 soorten behoren, terwijl tot het zeer na verwante geslacht Spiraéa zeer veel soorten, variëteiten en bastaarden behoren, die als sierbloemstruiken meer algemeen verspreid zijn.
Men kweekt Sibiraéa van zaad of van vroege zomerstek onder glas.