Knak- of broze wilg Europa, Kaukasus, Oriënt, Perzië; 15-25 m.
Vrijstaande bomen worden betrekkelijk hoog; stam met ruwe schors; bruin-gele takken; bladeren bovenzijde matglanzend groen, onderzijde grijs-groen, lancetvormig, lang toegespitst en fijn klierachtig gezaagd; steunblaadjes smal niervormig; ♂ bloemen met 2 meeldraden, ♀ met korte, gespleten stempel;
de uitgegroeide ♀ katjes hebben een vrij lange steel en ver uit elkander staande, onbehaarde vruchten. De knakwilg, zo genoemd naar de zeer broze twijgen, komt voor op bijna alle gronden; hij wordt zeer weinig gekweekt en gewoonlijk in grote aanplantingen ter plaatse als grote stek geplant.