Japan, Korea; 3 m.
Opgaand groeiende struik met grijsbehaarde, éénjarige twijgen. Bladeren diepgroen, bovenzijde kaal, onderzijde lichtblauw en dicht behaard, eivormig tot omgekeerd-eivormig, bladrand soms iets getand, meest gaaf; bladstelen 2-3 mm lang, behaard, Katjes laat in de zomer of herfst, in de oksels der bladeren, met lichtgele schutbladen. Bij ons wordt deze soort wel gekweekt, doch is niet winterhard.