Afghanistan, N.-China; 2 m.
Zeer veel op de vorige soort gelijkend, doch afwijkend door rood-bruine, gestekelde, niet met borstels bezette twijgen; stekels tamelijk groot, aan de basis sterk verbreed.
Verder zijn de bladeren aan de onderzijde geklierd en ruiken als die van R. rubiginósa, terwijl de lichtgele bloemen bij het af bloeien crème-wit verkleuren; de bottels zijn kleiner, met teruggeslagen kelkslippen.
Bladeren 7-15-tallig, aan gestekelde hoofdbladsteel; blaadjes tot 2 cm lang, elliptisch, met spitse of stomp toelopende top en zeer fijn klierachtig gezaagde rand, bovenzijde donkergroen, onderzijde iets lichter en geklierd. Bloeit begin Mei met kort gesteelde, lichtgele bloemen met talrijke, gele meeldraden; kroonbladen vlak, bottels tot 1 cm lang, bijna rond, donkerrood.