Gepubliceerd op 14-03-2019

Rósa centifólia L

betekenis & definitie

Honderdbladige roos Kaukasus; 2 m.

Synoniem: R.gállica var. centifólia REG..

De honderdbladige roos, in Engeland en Amerika als „Cabbage Rose” bekend, dankt deze naam aan de talrijke bloembladen en de zeer dicht gevulde, bijna bolvormige bloemen en behoort met de vorige soort en de hierop volgende Rósa damascéna MILL., tot onze oudste cultuurrozen, die in oude prijscouranten in vele variëteiten en vormen voorkwamen en ook nu nog op onze oude buitenplaatsen worden aangetroffen. De laatste jaren, nu weer meer aandacht wordt geschonken aan de botanische of parkrozen, worden ook weer de vele vormen der tot deze groep behorende rozen gekweekt, die, in losse groeperingen aangeplant, zeer goed voldoen al is de bloeitijd dan ook korter dan die van de theehybriderozen en andere. Voor beplanting zijn zij met de laatstgenoemde hybriden dan ook niet te vergelijken, daar zij meer moeten worden aangeplant en behandeld als onze vroeg bloeiende struiken, nl. in losse groepen of als voorbeplanting.

Rósa centifólia en de hieronder volgende variëteiten en vormen, zijn goed winterhard en bloeien zeer rijk in Juni-Juli met gevulde, wit, rosé of rood getinte bloemen.

De soort vormt een opgaand groeiende struik, in bladvorm veel op R.gállica gelijkend en maakt betrekkelijk weinig uitlopers. Bladeren meestal 5-tallig aan iets borstelige en geklierde hoofdbladsteel;

blaadjes tot 7 cm lang, iets dunner dan die van de vorige soort, eivormig, ovaal of breed-ovaal, enkel of dubbel klierachtig gezaagd; bovenzijde donkergroen, kaal of zeer spaarzaam behaard, onderzijde iets lichter behaard, met geklierde hoofdnerf.

Bloeit met alleenstaande, of met 2-3 bijeenstaande bloemen aan geklierde bloemstelen; bloemen tot 10 cm in diameter, welriekend, goed gevuld en iets hangend, rose; kelk klierachtig behaard, met lange, smalle slippen.

„Koenigin von Daenemark” BOOTH BROS; behoort tot de centifóliarozen, een zeer mooie gelijkmatig opgroeiende struik, zeer rijk bloeiend met grote zilverrose bloemen.

R.c. var. muscósa SER., de echte mosroos, heeft goed gevulde, welriekende, zachtrose bloemen met bemoste bloemsteel en kelk (bladachtig vergroeide, gesteelde klieren).
R.c. var. cristáta PREVOST, is ook als „Chapeau de Napoléon” bekend, eveneens rose bloeiend, doch bij deze is alleen de rand der kelkslippen sterk gekroesd.

Hiertoe behoren nog verschillende kwekersvormen, alle met goed gevulde bloemen en meer of minder bemoste bloemstelen en kelk; de voornaamste zijn wel;

„Blanche Moreau” MOREAU-ROBERT; knoppen zeer dicht bemost; bloemen groot, gevuld, zuiver wit en welriekend.

„Capitaine John Ingram” LAFFAY; knoppen zeer dicht bemost; bloemen donkerrood.

„Comtesse de Murinais” VIBERT; zeer hoog opgroeiend, bloemen groot, gevuld, eerst wit, later lichtrose, welriekend.

„Gloire des Mousseux” LAFFAY; bloemen goed gevuld, zalmkleurig rose.

„John Grow” LAFFAY; zeer sterk groeiend, zeer hoge breed uitgroeiende struik vormend; bloemen goed en regelmatig gevuld, lichtrose, iets ruikend.

„Julie de Mersent” THOMAS; zeer rijkbloeiend met donkerrose goed gevulde bloemen.

„Madame Moreau” MOREAU-ROBERT; bloemen gevuld, zeer groot, karmijnrood met witte vlekken en strepen, tamelijk doorbloeiend.

„Nuits d’Young” LAFFAY; bloemen niet zo groot, doch evenals de vorige vorm tamelijk doorbloeiend, purperrood met kastanjebruin.

„Salet” LACHARME; bloemen groot, goed gevuld, zachtrose, tamelijk doorbloeiend.

< >