Californië; 4 m.
Synoniem: Grossulária speciósa Cov. et BRIT., Robsónia speciósa SPACH.
Deze soort zal zeer waarschijnlijk bij ons niet winterhard zijn, doch wel in Zuid-Engeland. Een zeer interessante soort met zeer lang aan de struik blijvende bladeren, 4-tallige, helderrood gekleurde bloemen met zeer ver vooruitstekende meeldraden, zodat de bloemen van deze soort zeer terecht fuchsiavormig worden genoemd.
Struik, breed uitgroeiend met gestekelde, borstelig gestekelde of vaak ook ongewapende twijgen; bladeren 2-4 cm breed, eirond of omgekeerd eivormig, beneden het midden meestal gaafrandig, daarboven ingesneden getand of bijna gelobd, bladvoet afgerond of wigvormig toelopend, bovenzijde glanzend groen, kaal, onderzijde heldergroen, zeer spaarzaam behaard, eerst afvallend als in het voorjaar de nieuwe bladeren zich ontplooien. Bloeit begin Mei tot begin Juni met helderrode bloemen tot 2,5 cm lang; meestal 3-4 bijeen, sterk hangend, met ver vóór de kroonbladen en kelkslippen uitstekende meeldraden;
vrucht rood, klierachtig behaard.