N.- en M.-Europa; 1,5 m.
Synoniem; R.rúbrum L. (gedeeltelijk), R.schlechtendálii LANGE, R.pubéscens HEDL..
Twijgen behaard, zeer spaarzaam beklierd; bladstelen 3-7 cm lang, behaard; bladeren 3-8 cm breed, meestal 3-, ook 5-lobbig, lobben en top spits toelopend, bladvoet meestal hartvormig, eerst aan beide zijden behaard, later bovenzijde kaal, onderzijde blijvend behaard. Bloeit in April in losse, hangende, iets beklierde trossen; bloemen groen en rood-bruin getint; bloembodem hol met verdikte hoekige kelkwand; kelkslippen iets gewimperd, langer dan kroonbladen; stijlen aan de voet verdikt;
meeldraden even lang als kroonbladen; vrucht donkerrood, zuur smakend.