Japan, China; 20 m.
Synoniem: R. vernicifera DC., R. vérnix THUNB., R. juglandifólia WALL..
In tegenstelling met de meeste soorten, welke een opgaand groeiende stam en een kroon vormen, heeft deze soort een betrekkelijk rechte stam en regelmatige open kroon, een zeer mooie boom vormend, die bij ons een hoogte van 10 m bereiken kan. Bij deze oudere bomen is de groei matig, de tamelijk dikke twijgen verlengen zich dan bijna niet meer, zodat de glanzend groene, geveerde bladeren zeer dicht bijeen staan. Daar deze soort bij ons voldoende winterhard is, kan ik haar als solitairboom zeer aanbevelen.
Jonge twijgen lichtgrijs met duidelijk zichtbare lenticellen, eerst behaard, later kaal; bladmerken zeer groot en dicht bijeen staand; zijknoppen klein, bijna onzichtbaar, eindknop groot, roestig behaard met aan de voet kleine zijknoppen. Bladeren tot 60 cm lang, ongevleugelde bladsteel, 3-7 paar blaadjes, 7-16 cm lang en 3,5-7 cm breed, bovenzijde glad en glanzend donkergroen, onderzijde heldergroen en alleen langs de nerven spaarzaam behaard, elliptisch gevormd, top toegespitst, bladvoet afgerond, bladrand gaaf. Bloeit in Juni in lange, okselstandige pluimen; bloemen geel-wit; vruchten enigszins samengedrukt, groen-geel, onbehaard.
Door de Japanners wordt van het gele melksap een lak vervaardigd voor het lakken van kleine meubelen, dozen, enz..