Alpen, Gebergten O.-Siberië; 30 cm.
Synoniem: Adodéndron chamaecístus KTZE.
Dicht vertakt en breed uitgroeiend struikje met korte opstaande klierachtig behaarde twijgen. Bladeren 8-12 mm lang, langwerpig-ovaal, met spitse top en gewimperde rand, lederachtig, bovenzijde donkergroen, onderzijde iets blauw-groen.
Bloeit Mei-Juni met purper-rose bloemen aan zeer korte klierachtig behaarde bloemstelen; kelk klierachtig behaard, kelkslippen tot op de helft gedeeld;
bloemkroon 2-2,5 cm in diameter met enigszins gegolfde lobben; meeldraden wijd uiteenstaande met donkerbruine helmknoppen. Een bij ons winterhard struikje dat het best groeit op een kalkhoudende bodem.