Wilgbladige eik O.N.-Amerika; 15-20 m.
Evenals bijna alle N.-Amerikaanse eikensoorten, is ook de wilgbladige eik hier goed winterhard en zeer aan te bevelen als solitairboom voor parken en tuinen. Wat op onze kwekerijen echter als Q. phéllos voorkomt, zijn gewoonlijk bastaarden, waarvan de bladrand meestal getand is. Als alleenstaande boom is hij zeer mooi met zijn gladde, donkergrijze stam, betrekkelijk regelmatige kroon en matglanzende, donkergroene, smal-lancetvormige bladeren, welke in het najaar verkleuren van geel tot rood-bruin. Jonge twijgen glanzend olijf- of bruin-groen; knoppen klein, geel-bruin, eirond met vele schubben; bladeren zeer kort gesteeld, 6-10 cm lang en 10-18 mm breed, bovenzijde kaal, onderzijde blauwgroen, bijna kaal, lang lancetvormig, gaafrandig, langs de bladrand gegolfd; de nerven niet tot de rand doorlopend doch daarvóór afwijkend; vruchten zittend, 10-12 mm lang en bijna even breed, hoogstens voor een derde deel door het napje omgeven.