Z. W.-China; 15-18 m.
In groeiwijze op P. lasiocárpa gelijkend, doch sterker vertakt; jonge twijgen kantig en bruinrood; knoppen eirond met spitse punt en kleverig; bladeren, evenals bij de twee voorgaande soorten, in het voorjaar violet-rood getint, aan de onderzijde min of meer wit met lichtrode nerven, aan sterk groeiende twijgen breed-ovaal met spits toelopende top, aan de zijtwijgen lang-ovaal, en zeer kort gesteeld.
Jonge planten van de drie laatstgenoemde soorten gelijken zeer veel op elkaar, daar bij alle de toppen der jonge twijgen en de pas uitgelopen bladeren rood tot violet-rood gekleurd zijn; ook zijn bij alle drie soorten de bladnerven lichtrood getint. Bij P. koreána zijn de jonge twijgen bijna rond; P. yunnanénsis heeft de kleinste bladstelen, terwijl de bladeren van P. szechuánica groter zijn dan die van de beide andere soorten.
