O. -Europa, Altaigebergte, Siberië; 15 m.
Synoniem: P. balsamífera var. laurifólia WESM., P. balsamifera var. viminális LOUD..
Bij ons (o.a. in het Oosterpark, Amsterdam) niet hoger wordend dan 6-10 m en dan een kwarrig groeiende boom vormend met afstaande of iets hangende twijgen. Jonge twijgen kantig, vooral aan de top behaard, in de winter bruin-geel; knoppen enigszins afstaand, zeer lang toegespitst en kleverig. Bladeren aan langloten 7-12 cm lang, ei-lancet-vormig, bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde witachtig of licht-grijs, langs de middennerf spaarzaam behaard; top puntig toelopend of lang toegespitst, bladvoet afgerond, gelijkmatig fijn gezaagd met beklierde tanden; aan kortloten elliptisch-eivormig, met korte spitse top en afgeronde bladvoet bladsteel tot 3 cm lang, behaard, ♀ bloemen in 4-5 cm lange, eerst opstaande, later meer overhangende katjes; doosvrucht 2-3-kleppig, behaard.
X P. woóbstii DODE (P. laurifólia X P. trístis?), Synoniem: P. suavéolens var. woóbstii REG., heeft zwak kantige, geheel kale twijgen; bladeren 8-10 cm lang, 4-5 cm breed, breed-lancetvormig, in het midden het breedst, top puntig toelopend, bladvoet smal afgerond, bladrand gewimperd; bladsteel ongeveer 1 cm lang.