O. N.-Amerika, Utah, Oregon, Californië; 2 m.
Synoniem: Spiraéa opulifólia var. móllis TORR. et GRAY, S.capitáta PURSH.
Minder sterk groeiend dan de vorige soort met dunnere, meer afstaande, en iets overhangende twijgen, die eerst aan de top tamelijk dicht met sterharen bezet zijn, later kaal. Bladeren 5-8 cm lang, breed-eivormig, 3- of zwak 5-lobbig, de lobben stomp toelopend, bladrand dubbel gezaagd, bovenzijde donkergroen, kaal, onderzijde blijvend behaard lichter getint. Bloemen enigszins wit, niet afwijkend van die der vorige soort, sterharige kelk en bloemstelen, ook vruchtbeginsel aan de top spaarzaam sterharig. Vruchten meestal 5 bijeen, smaller dan die van de vorige soort, aan de top iets sterharig, soms kaal.