Z.N.-Amerika; 25 m.
Synoniem: Andrómeda arbórea L..
De enig bekende soort van dit geslacht, een kleine boom vormend met een compacte pyramidale kroon.
Jonge twijgen kaal of zeer spaarzaam behaard, olijfgroen, met kleine bladknoppen. Bladeren aan tot 12 mm lange bladstelen, 8-20 cm lang, elliptisch, lancetvormig of omgekeerd-lancetvormig, met soms toegespitste top en meestal wigvormige bladvoet, rand fijn gezaagd, aan het einde der twijgen vaak opeengehoopt staand, bovenzijde iets glanzend groen, onderzijde iets lichter en langs de nerven behaard.
Bloeit Juli-Augustus met witte bloemen in slanke, eindstandige tot 25 cm lange pluimen; bloemkroon 6-8 mm lang, de kroonblaadjes zeer kort en sterk teruggeslagen; doosvrucht 5 mm lang, behaard.