M.N.-Amerika; 10 m.
Synoniem: M.coronária var. ioénsis C.S..
Deze soort is zeer gemakkelijk te herkennen aan de sterk viltig behaarde twijgen en de aan de onderzijde blijvend kort viltig behaarde bladeren, die in vorm enigszins op die van Sórbus intermédia gelijken. Het wordt een kleine boom of hoge struik met vrij brede kroon, zeer rijk bloeiend met iets riekende, wit met rose getinte bloemen.
Twijgen, knop pen en bladstelen witviltig behaard, de laatste tot 3,5 cm lang. Bladeren 6-11 cm lang, 3,5-7 cm breed, in algemene omtrek eivormig tot lang-eivormig, top spits, bladvoet afgerond of wigvormig toelopend, rand ongelijk scherp gezaagd, meestal zwak gelobd, aan langloten soms tot op de helft van het blad, bovenzijde bijna kaal wordend, donkergroen, onderzijde grijs-groen, dicht kortviltig behaard, met sterk vooruitspringende nerven, de zijnerven tot de bladsteel doorlopend.
Bloemen 3,5-4 cm in diameter; bloemstelen en kelk viltig behaard; stijlen aan de basis wollig behaard. Vrucht 3-4 cm in diameter, glanzend groen-geel, bruin-rood gevlekt.
M.i. var. texénsis REHD. wijkt van de soort af door bijna ongelobde, elliptisch of lang-elliptisch gevormde bladeren, steviger en aan de onderzijde dichter viltig behaard, de top stomp of kort gepunt, bladvoet meestal kort afgerond, de zijnerven, hoewel tot de rand doorlopend, flauwer gebogen en sterk vooruitspringend.
M.i. var. pléna REHD., synoniem: Málus en Pírus angustifólia fl.pl. HORT., Pírus coronária fl.pl. HORT., een breed uitgroeiende struik vormend en zeer rijk bloeiend met iets riekende, halfgevulde, zachtrose bloemen. Vaak ziet men exemplaren, ook andere soorten en vormen, op wildling appel veredeld, die minder goed groeien.
Men zie hiervoor bij de beschrijving van het geslacht.
Deze variëteit groeit goed op de soort of op M. coronária.