Noordelijke wereld, gebergte M.-Europa; 10 cm.
Bladeren 1-3 cm lang, eirond, met spitse of toegespitste top, afgeronde bladvoet, rand met enkele tanden, gewimperd, bovenzijde donkergroen, verstrooid aanliggend behaard, onderzijde iets lichter;
bloemen 6-9 mm lang aan 4-7 cm lange slanke stelen; kelkbladen lancetvormig, 1,5-3 mm lang;
kroon klokvormig, wit, rose tot violet gestreept; 4 meeldraden, korter dan kroonlobben; stijl verlengd; vrucht ongeveer 3 mm lang, 1-zadig.
Geschikt voor vochtige plaatsen en halfschaduw in rotstuinen.