Meestal opgaand groeiende, zomer- of zomer- en wintergroene struiken met kort gesteelde, overstaande bladeren; bloemen 2-slachtig, wit of geel-wit in meestal eindstandige pluimen; kelk 4-lobbig of soms bijna ongelobd; bloemkroon met korte of langere buis, 4-lobbig; 2 meeldraden op de kroonbuis ingeplant, meestal langer dan de stijl; 1tot weinigzadige, meestal zwart wordende besvrucht.
Van dit geslacht zijn ruim 50 soorten bekend, afkomstig van Europa, N.-Afrika, O.-Azië, Japan, Korea en China. Voor gebruik en kweekwijze zie men bij de beschrijving.
A. Kroonbuis korter dan, even lang als of iets langer dan kroonlobben.