Z.W.-China, Himalaya; 2 m.
Van de 2 soorten, welke van bovenstaand geslacht bekend zijn, komt deze als halfstruik bij ons voor, daar gewoonlijk de twijgen sterk terugvriezen. Dit is geen bezwaar deze mooie struik te planten, daar hij bloeit aan ditjarige twijgen met rood-wit en violet gekleurde bloemen, meerdere bijeen in de oksels van violet-rode schutbladen. Deze soort verlangt een zeer beschutte standplaats, in de winter enige bedekking aan de voet van de struik.
Twijgen stevig, glad, heldergroen, hol; bladeren kort gesteeld, 5-14 cm lang, ei-lancetvormig tot breedeivormig, met gave of grof getande ook gelobde rand, eerst aan beide zijden behaard, later bovenzijde frisgroen, kaal, onderzijde lichtgroen, soms iets violet aangelopen, kaal of zeer spaarzaam behaard. Bloeit Augustus-September in oksel- en eindstandige, hangende bloeiwijze; bloemen zittend, tot 2 cm lang, ongeveer klokvormig; kelktanden gewimperd;
kroonlobben aan de top behaard; stijl kaal;
vruchten donker violet-rood, met blijvende schutbladen.