W. N.-Amerika, Californië; 2 m.
Meer opgaand groeiende struik, met zeer fijn behaarde lichtbruine twijgen. Bladeren aan 4-6 mm lange fijn behaarde bladstelen, 1,5-5 cm lang, elliptisch, bovenzijde donkergroen, onderzijde grijs-groen, beschubd.
Bloeit in Mei-Juni met witte bloemen in eind- en zijdestandige schermvormige trossen; bloemen 10-12 mm in diameter, met korte afgeronde kelklobben en ovale, afstaande kroonbladen; meeldraden 10, boven de kroonbladen uitstekend; doosvrucht eivormig, 3-4 mm in diameter.