China, Korea, Japan; 10 m.
Synoniem: K. japónica SIEB., Sapíndus chinénsis L..
Middelhoge boom met brede, bijna ronde kroon en grote, geveerde bladeren, in de zomer bloeiend met kleine, heldergele bloemen in grote, eindstandige, pluimvormige trossen. Zeer goed als kleine solitairboom, zo mogelijk op voldoende afstand van hoger opgroeiend loofhout planten, zodat tijdens de bloei de heldergele bloemen goed uitkomen tegen een achtergrond.
Jonge twijgen lichtbruin tot grijsbruin, zeer dicht bezet met kleine, weinig in het oog vallende lenticellen;
knoppen tot 4 mm lang, eirond, 2-schubbig, top grijs behaard; bladsteel tot 40 cm lang; bladeren gewoonlijk enkel, soms dubbel geveerd, 7-15 ongesteelde blaadjes, gemiddeld 5-8 cm lang, deze in het midden van het samengestelde blad het grootst, naar de top en de basis geleidelijk kleiner wordend, bovenzijde dof donkergroen, kaal, onderzijde iets lichter en spaarzaam langs de nerven en in de bladoksels behaard, meestal eivormig, top stomp toelopend, bladvoet afgerond of wigvormig toelopend, bladrand gegolfd-gezaagd, soms ingesneden, topblad meermalen gelobd. Bloeit in Juli-Augustus in eindstandige, opstaande, tot 30 cm lange, pluimvormige trossen;
bloemen tot 1 cm in diameter, heldergeel, helmdraden dicht met lange grijze haren bezet.
K. p. var. apiculáta REHD., Synoniem: K. apiculáta REHD. et WILS..
In ons land komen van deze variëteit slechts kleine exemplaren voor, in bladvorm van de soort afwijkend.
Bladeren meestal dubbel geveerd, doch ook enkel geveerd, in het laatste geval gesteeld, 3-7 cm lang, bij de dubbel geveerde bladeren de blaadjes aan de top der zijbladen het grootst, bij de hoofdbladsteel 2-3,5 cm lang en dan ongesteeld, eerst aan beide zijden dicht behaard, later bovenzijde donkergroen en kaal, onderzijde grijs-groen en blijvend behaard.