Texas, N.-Mexico; 5-7 m.
Bij ons een hoge struik of kleine boom vormend, in groeiwijze en bladvorm geheel afwijkend van alle overige soorten.
Jonge twijgen dun, licht-grijs, soms iets geelachtig getint, eerst behaard, later kaal; eindknop sterk ontwikkeld; zijknoppen klein. Bladeren met 6-12 paar niet altijd overstaande zijblaadjes; deze 6-12 cm lange, 1,5-2,5 cm breed, heldergroen, lang-lancetvormig met een lang toegespitste top en afgeronde of wigvormig toelopende bladvoet, fijn gezaagd; middennerf spaarzaam behaard. Bladsteel en spil iets behaard. Bloeit in Mei; meeldraden 20, vruchtbeginsel behaard; vruchten bijna rond, 2-3 cm doorsnede; de binnenschaal zwart, met regelmatige groeven.