N.-China, Mandsjoerije, Korea; 2-3 m.
Synoniem: Plánera davídii HANCE, Zeikóva davídii HEMSL..
Jonge twijgen grijsbruin, kaal of bijna kaal en op oudere leeftijd met afbladerende schors; bladknoppen afstaand; bladeren 3-5 cm lang, bovenzijde iets glanzend groen, kaal, onderzijde alleen langs de nerven spaarzaam behaard, elliptisch of langelliptisch, regelmatig getand, met 8-12 paar zijnerven; bladstelen tot 3 mm lang.
Bloemen aan jonge twijgen okselstandig, zeer onaanzienlijk, groenachtig-geel, verschijnend gelijk met de bladeren; vrucht zeer klein, 3-7 mm in doorsnede, onregelmatig, haast eenzijdig gevleugeld.
Zeer dicht groeiende en veel worteluitlopers makende struik, die dan ook volgens REHDER in China voor haagplant wordt gebruikt. De jonge uitlopers krijgen verdoornende kortloten, terwijl de bladeren veel gelijken op die van Ulmus parviflóra.