Kanarische eilanden, Madeira, N.-Afrika; 15 m.
Synoniem: H.hélix var.canariénsis DC., H.algeriénsis HORT., H. maderénsis HORT..
Twijgen en bloemschermen bezet met 15-20-stralige schubharen; bladeren 8-15 cm lang, eivormig tot breed-eivormig, zwak 3-5-, zelden 7-lobbig, soms bijna ongelobd, top spits, bladvoet meestal breed wigvormig toelopend, zelden zwak hartvormig, bovenzijde matglanzend donkergroen met geel-groene, afstekende nerven, onderzijde bleekgroen. Bloeit Augustus-September met bleek groen-gele bloemen in grote, eindstandige schermen; vruchten gemiddeld 8 mm in diameter, soms 30-40 bijeen, in het voorjaar zwart wordend.
Hédera canariénsis is bij ons niet volkomen winterhard, wordt echter in Engeland veel aangeplant; in bladvorm gelijkt hij het meest op H. hélix var. hibérnica doch is zwakker gelobd. Evenals bij H. hélix en andere soorten en variëteiten veranderen de bladeren naar gelang de plant bloeibaar wordt; aan de vruchtdragende twijgen zijn zij eivormig met afgeronde bladvoet.
H.c.var.maderénsis HORT., synoniem: H. maderénsis-variegáta HORT., heeft grote, donkergroene bladeren met tamelijk brede, geel-wit gekleurde bladrand.
H.c.var.maculáta HESSE heeft geel-wit gevlekte bladeren; beide variëteiten komen bij ons sporadisch voor.