Z.-Europa, W.-Azië; 5 m.
Synoniem: F.parvifólia LAM., F.oxycárpa var. parvifólia Boiss., F.lentiscifólia DESF..
Kleine boom of hoge struik, enigszins kwarrig groeiend, met bruin-rode twijgen, bruine knoppen en sierlijke, tot bijna 20 cm lange bladeren met bijna ongegroefde, aan de voet weinig verbrede hoofdbladsteel. Bladeren met 4-5 paar zittende blaadjes, 2,5-4 cm lang, aan de top der twijgen elliptisch of ovaal, overigens eivormig of soms breed-eivormig, met spitse of stompe top, bladvoet wigvormig toelopend of soms bijna afgerond, gaaf, overigens rand fijn gezaagd, bovenzijde donkergroen, onderzijde lichtgroen, in het najaar geel verkleurend. Vruchten ongeveer 3 cm lang, eivormig.
F.r. var. aúrea-péndula LINGELSH. is een zwak groeiende treurvorm met goud-gele twijgen, kleine, dicht opeen staande, bruine knoppen en kleine lichtgroene bladeren met geel-groene hoofdbladsteel, blaadjes, vooral aan de top scherp gezaagd; hoofdbladsteel tussen de blaadjes soms iets gevleugeld;
bladeren in het najaar goud-geel verkleurend.