Het geslacht Fágus is zeer arm aan soorten; toch is het voor ons een zeer belangrijk geslacht daar de enige inheemse soort, Fágus silvática, niet alleen één van onze voornaamste woud- en laanbomen is, maar ook met haar variëteiten in onze grote parken en tuinen zeer veel wordt aangeplant. De meeste soorten worden hoge bomen, zelden struiken, met rolronde, gladde, zich bijna tot in de top verlengende stam en zeer dicht bebladerde kroon, zodat onderbeplanting bijna niet mogelijk is. Alle beuken zijn zeer gevoelig voor zonnebrand; het duidelijkst valt dit op, indien in een bestaande beplanting enkele bomen verwijderd worden, zodat de zonnestralen onbelemmerd tot de daarnaast staande bomen kunnen toetreden. In de kwekerijen worden dan ook de beuken gekweekt met kleine takken aan de stam en zo ter plaatse uitgeplant.
Van alle soorten zijn de bladeren enkelvoudig, meestal gaafrandig of gezaagd-gegolfd en met 5 paar zijnerven; de knoppen zijn spits en afstaand, met vele lichtbruine schubben. Vruchten van alle soorten 3-kantig en 2 bijeen in een bolster of vruchtkuip. De soorten worden vermeerderd door zaad of, evenals de variëteiten, door veredelen op F. silvática. Buiten wordt het veredelen zeer laat in het voorjaar toegepast; als enthout neemt men 3-4-jarige kortloten met schorsringen. De laatste jaren wordt met succes het veredelen onder glas met 1-jarig hout toegepast. De methode als gebruikelijk bij het veredelen van Vibúrnum, enz. gaf bij mij de beste resultaten.
Alle soorten en variëteiten kunnen het best zeer vroeg in het najaar, of even vóór de bladontwikkeling, worden verplant.