Struiken met geheel onbehaarde twijgen, met duidelijk zichtbare lenticellen, spitse, veelschubbige knoppen en zomergroene, verspreid staande, enkelvoudige bladeren met kleine, draadvormige steunblaadjes.
Bloemen tot 5 cm in diameter, wit, in eindstandige trossen aan vorig jaar gevormde twijgen; 5 kelken 5 kroonbladen, 15-30 meeldraden op de rand der schijf ingeplant, met korte helmdraden. Vrucht hardschalig, met vleugelrand, openspringend, duidelijk 5-hokkig, in elk hokje 1-2 zaden met zachte zaadhuid.
Van dit geslacht zijn slechts 4 soorten bekend, alle afkomstig uit Azië. Zij behoren tot de mooiste in het voorjaar bloeiende struiken en worden als solitairstruiken of in groepen aangeplant. Zij verlangen een zonnige standplaats en een kalkrijke, vruchtbare zand of leemhoudende grond.
Men kweekt Exochórda het gemakkelijkst van zaad of van zomerstek, liefst zo vroeg mogelijk van geforceerde planten. Afleggen of zetten in de kas op zaailingen van E.grandiflóra is ook mogelijk, doch geeft minder gunstige resultaten.