Z.-Europa, W.-Azie; 7 m.
Kleine boom of hoog opgroeiende struik met stevige, bruinrode twijgen en lang toegespitste, glanzend bruinrode knoppen; eindknop tot 3 cm lang. Bladeren tot 14 cm lang, ovaal, bovenzijde matglanzend donkergroen, onderzijde iets glanzend lichtgroen met geelgroen getinte overstaande nerven, top spits of toegespitst, bladvoet meestal afgerond, bladrand fijn gezaagd.
Bloeit in Mei-Juni met groenachtig geel gekleurde bloemen, in tot 8cm lange 7-15-bloemige schermen, de kroonbladen iets bruinachtig getint. Vruchten tot 2 cm in diameter, 4-5-hokkig, met iets afgeplatte vleugels, karmijnrood; zaden wit met oranjekleurige zaadmantel. De breedbladige Euónymus komt zeer veel voor en is duidelijk te herkennen aan de purperrode ronde twijgen en de zeer lang toegespitste eindknoppen; de takken zijn alleen in de lengte iets gestreept; gewoonlijk wordt deze soort van zaad gekweekt.