Iepbladige gummiboom China; 20 m.
Een nog zeer weinig bekende boom, in groeiwijze en bladvorm op Ulrnus gelijkend; ook de gevleugelde vruchten tonen overeenstemming, doch deze gelijken nog meer op die van Fráxinus. De naam gummiboom duidt op het aanwezig zijn van een gummiachtige kleefstof, vooral aanwezig in de jonge twijgen en bladeren; scheurt men een blad, dan ziet men duidelijk de fijne draden, die beide helften aan elkaar verbinden.
Of deze boom toekomst heeft als gummihoudende plant is onzeker, doch wel is het een mooie boom, die zeer lang zijn bladeren behoudt en op bijna alle gronden goed groeit.
Jonge twijgen onbehaard, geel-bruin, met verspreid staande lenticellen; knoppen bruin beschubd, spitseivormig; bladsteel 1,5-2,5 cm lang; bladeren 6-9 cm lang, 2,5-4,5 cm breed, bovenzijde donkergroen, kaal, onderzijde heldergroen, langs de nerven blijvend behaard, elliptisch of lang-eivormig, top toegespitst, bladvoet meestal wigvormig toelopend, bladrand gezaagd met naar voren gerichte tanden.
Bloeit kort vóór of tijdens de bladontwikkeling; bloemen klein, okselstandig; ♂ bloemen langer gesteeld dan de ♀ bloemen, met lange, bruin-rode helmknoppen; vruchten (zaden) 3-4 cm lang, elliptisch, afgeplat, met ringvormige, aan de top gespleten, vleugel.
Eucómmia wordt van afleggers gekweekt, ook van vroege zomerstek in de kas.