Struiken met beklierde twijgen, zomer- en wintergroen, zelden alleen zomergroen en witrose of rood getinte bloemen in eind- of okselstandige trossen.
Bladeren verspreid, meestal gezaagd; bloemen klein, met tolvormige tot cylindrische kelkbuis; 5 kelk- en 5 kroonbladen; 5 onder de rand der schijf ingeplante meeldraden; 1 stijl met 2-of 4-5-lobbige stempel; vruchtbeginsel onderstandig; doosvrucht.
Van dit geslacht zijn ongeveer 60 soorten bekend, alle van Z.-Amerika afkomstig en evenals de talrijke vormen, met uitzondering van slechts enkele, bij ons niet winterhard. Escallónia moet, met uitzondering van E.virgáta PERS., op zeer beschutte plaats worden uitgeplant. Men kweekt de soorten van zaad, uit te zaaien in koude bak, of, evenals de vormen, van zomerstek onder glas.