W.-China; 6 m.
Synoniem: E.sulcátus CRAIB.
In groeiwijze op voorgaande soort gelijkend, doch met rood-bruine, eerst iets behaarde, later bruin-groene, geheel kale twijgen. Bladeren zeer verschillend in grootte, aan de jonge twijgen tot 8 cm lang, elliptisch tot omgekeerd lang-eivormig, aan de kortloten 2,5-5 cm lang, breed-elliptisch, eerst aan beide zijden spaarzaam behaard, later bovenzijde kaal, onderzijde langs de hoofdnerf blijvend spaarzaam behaard. Bloeit in Mei, met donkergele, iets rood gestreepte bloemen in veelbloemige schermvormige trossen; kelk iets behaard met driehoekige kelkslippen; bloemkroon 12-15 mm in diameter, breed-klokvormig; meeldraden behaard.
Een soort, die een zeer beschutte standplaats verlangt en ook uitmunt door de in het najaar tot oranje verkleurende bladeren; evenals bij voorgaande soort zijn ook bij deze de bloemtrossen hangend.