Europa, Azië, N.-Amerika; 10 cm.
Dit is wel de bij ons het meest voorkomende soort, een zeer laag, kruipend struikje met korte, knoestige twijgen, donkergroene, ovale bladeren aan tamelijk lange bladstelen, van einde Mei tot Augustus bloeiend met zuiverwitte bloemen met vlak uitgespreide kroonbladen. Bladsteel 2 cm lang; bladeren 1-2,5 cm lang, met stompe top, hartvormige bladvoet en gekartelde rand, bovenzijde donkergroen, kaal, of zeer spaarzaam behaard, onderzijde witviltig.
Bloemen 2,5-4 cm in diameter, opstaand; bloemsteel tot 12 cm lang, behaard. Kroonbladen elliptisch of ovaal, stomppuntig toelopend; de talrijke meeldraden zeer dicht opeengedrongen, geel; stampers of stamperdrager, boven de meeldraden uitstekend.
D. o. var. integrifólia HOOK. F. wordt slechts 5 cm hoog en heeft bijna gaafrandige, soms bij de bladvoet iets gelobde bladeren. Bloemen iets kleiner dan die van de soort; komen eind Mei, begin Juni tevoorschijn.
Nog is bekend, doch komt bij ons zeer zelden voor, D. drummóndii RICHARDS., de enige soort met gele bloemen. Het struikje wordt 10 cm hoog en heeft bijna plat neerliggende twijgen. Bladeren als bij de voorgaande soort, meer ingesneden gekarteld, eveneens aan de onderzijde witviltig. Bloemen tot 2,5 cm in diameter, heldergeel.
Deze soort bloeit niet zo rijk als de voorgaande; groeit goed tussen andere zeer laag blijvende struikjes of overblijvende planten en moet in de winter worden beschermd.