Z.-Europa, W.-Azië; 1 m.
Synoniem: Thymelaéa lauréola SCOP..
Onder de opgaand groeiende, groenblijvende soorten, een van de meest voorkomende; een stijve, rechtop groeiende struik vormend met een weinig glanzende, tamelijk dikke, geheel kale, grijs-bruine twijgen met zeer dikke bastlaag. Einde Februari tot einde Maart zeer rijk bloeiend met kleine, groen-gele, ruikende bloemen in ongesteelde okselstandige trossen, tussen de zeer dicht opeen staande bladeren nauwelijks zichtbaar. Deze laatste zijn zeer ongelijk van grootte, aan de top der twijgen 2,5-6 cm lang, in het midden der twijgen 6-14 cm lang, 2,5 tot bijna 4 cm breed, lederachtig, bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde iets glanzend heldergroen, spaarzaam met bruine punten bezet, spatelvormig of omgekeerd lang lancetvormig, top spits, bladvoet puntig toelopend.
Bloemen meestal 5-10 bijeen, helmknoppen heldergeel; vrucht een vlezige bes, bij rijp worden zwart getint.
D.l. var. philíppii MEISSN., synoniem: D.philippi GREN. et GODR., uit de Pyreneeën, minder sterk groeiend dan de soort; bladeren hoogstens tot 7 cm lang; bloemen aan de buitenzijde iets violet getint.
Dáphne lauréola groeit het liefst in de halfschaduw op een tamelijk vochtige, humus- of veenhoudende zandgrond. Op daarvoor geschikte plaatsen onder veel licht doorlatende bomen, voor onderplanting zeer aan te bevelen.