Canada, O.N.-Amerika; 6m.
Synoniem: C.macracántha var. succulénta REHD..
Meestal bij ons een hoge, dicht vertakte struik, met glanzend bruin-rode twijgen en tot 7 cm lange, zeer sterke doornen, met twee duidelijke knoppen aan de basis. Bladsteel 8-12 mm, kaal; bladeren 5-8 cm lang, breed-ovaal, met wigvormig toelopende bladvoet, top spits, soms kort afgerond, rand onduidelijk gelobd en dubbel gezaagd, bovenzijde iets glanzend groen, onderzijde lichtgroen, kaal of zeer spaarzaam langs de nerven behaard.
Bloeit in Mei, in behaarde veelbloemige tuilen;
bloemen 15-18 mm in diameter, met 15-20 meeldraden met rose helmknoppen; kelkslippen klierachtig gezaagd. Vruchten tot 15 mm in diameter, bijna rond, glanzend scharlakenrood, indien rijp, dan eetbaar.
Op onze kwekerijen komt deze soort soms voor als C.coccínea var. macracántha.