New-York; 6 m.
Hoog en breed uitgroeiende struik, met bruin-rode twijgen en zeer scherpe, tot 4 cm lange doornen.
Bladeren 4-8 cm lang, breed-eivomiig, met breedwigvormig toelopende bladvoet, overigens zwak gelobd, rand dubbel gezaagd, eerst bij het uitlopen bruin-rood getint, zeer fijn behaard, later geheel kaal.
Bloeit in Mei-Juni met zeer grote witte bloemen in zeer fijn behaarde veelbloemige tuilen. Bloemen 2-2,5 cm in diameter, met gaafrandige, soms zeer fijn getande kelkslippen; 20 meeldraden met rose helmknoppen; vruchten tot bijna 2 cm lang, helderrood, met 4-5 stenen.