Mandsjoerije; 3-5 m.
Opgaand groeiende struik of boom met een smalle, bijna zuilvormige kroon. Jonge twijgen, glanzend rood-bruin, spaarzaam gedoomd, met lang gerekte eindknoppen; bladstelen 8-20 mm lang, dun.
Bladeren 5-9 cm lang, breed-ovaal, met spitse top en wigvormig toelopende bladvoet, met 3-5 paar lobben, overigens rand ongelijk gezaagd, bovenzijde kaal, donkergroen, onderzijde lichtgroen, blijvend behaard. Bloeit in Mei met crème-witte bloemen in kale veelbloemige tuilen; bloemen 11-12 mm in diameter, met klierachtig gezaagde kelkslippen; meeldraden met rosé helmknoppen; vruchten 8-10 mm in diameter, rond, zwart, met 5 stenen.
C.c. var. pubéscens WOLF, is een vorm met aan de onderzijde duidelijk behaard blijvende bladeren.