Himalaya; 3-4 m.
Synoniem: C. acumináta var. simónsii DCNE.
Een van de meest bekende soorten, die zeer veel wordt aangeplant, een opgaand groeiende struik vormend met weinig vertakte twijgen, glanzend groene bladeren en kleine, witte, onaanzienlijke bloemen, doch in de nazomer zeer dicht bezet met kleine, scharlakenrode vruchten.
Twijgen grijsviltig, later kaal; bladstelen 2-3 mm;
bladeren 1,5-3 cm lang, rond-eivormig of breed-elliptisch, bovenzijde donkergroen, kaal, onderzijde geel-grijs behaard. Bloemen wit, 2-4 bijeen, in Juli, aan korte zij twijgen; kelkbladen dicht aanliggend behaard; vruchten tot 8 mm lang, omgekeerd-eivormig, met 3-4 stenen.