Boomhazelaar Z.-Europa, Himalaya, Pontisch gebergte; 10-18 m.
Synoniem: C. arboréscens MUENCH.
In afwijking van alle reeds genoemde soorten, heeft deze hazelaar, een rechtgroeiende stam en een brede eivormige kroon. Daar hij zeer langzaam groeit en een gedrongen boom vormt, wordt deze soort ook wel voor straatbeplanting gebezigd, vooral daar waar men in verband met de bebouwing, geen krachtig groeiende bomen wenst. Voor kleine tuinen en parken is het een zeer mooie solitairboom, vooral indien men exemplaren plant, waarvan de stam niet is opgesneden. Reeds zeer vroeg in het voorjaar, lang voor de bladontwikkeling, is deze boom overladen met geel-bruine, slank neerhangende ♂ katjes, welke in de nazomer worden opgevolgd door de in groepjes bijeen zittende vruchten.
Behalve aan de vorm, is de boomhazelaar zeer gemakkelijk te herkennen aan de schors. De jonge takken en twijgen en in de jeugd ook de stam, zijn lichtgrijs en kurkachtig; bij oude bomen is de stam ruw en donkergrijs, de schors bladert in kleine schubben af. Bladeren 8-12 cm lang, jonge bladeren eerst aan beide zijden behaard, later bovenzijde kaal, donkergroen getint, onderzijde heldergroen, langs de nerven blijvend behaard, ovaal of langovaal, bladvoet soms zeer diep hartvormig, top plotseling toegespitst, bladrand enigszins gegolfd en dubbel gezaagd met zeer grote tanden of bijna gelobd. ♂ katjes 6-10 cm lang; vruchten enigszins kantig, omgeven door een houtig vruchtomhulsel met lange, behaarde slippen.
Vermeerdering door zaaien en door afleggen. C. colúrna var. glandulífera A. DC. wijkt van de soort af, doordat de napjes zeer sterk met klierharen zijn bezet; overigens in groeiwijze zeer veel op de soort gelijkend.