Struiken, zelden kleine bomen, met op die van Córylus gelijkende bladeren; zijnerven tot de bladrand doorlopend; steunblaadjes groot en spoedig afvallend. Bloemen 2-slachtig, geel, in okselstandige aren langs vorigjarig hout, aan de basis omgeven door grote schutbladen, 5-tallig met kelk- en kroonbladen, meeldraden van onderen verdikt, staminodiën met meeldraden afwisselend; vruchtbeginsel 2-hokkig, in elk hokje 1 eitje, 2 stijlen;
vrucht een 2-hokkige doosvrucht, 4-kleppig openspringend met 2 glanzend zwarte, eivormige zaden.
Van het geslacht Corylópsis zijn ruim 20 soorten bekend, bijna alle afkomstig van M.- en Z.-China. De bij ons voorkomende soorten zijn alle struiken, vóór de bladontwikkeling bloeiend; zeer aanbevelenswaardig als alleenstaande planten of in kleine groepen. Zij verlangen een beschutte, zonnige standplaats en worden van afleggers gekweekt.