Japan; 1-1,5 m.
Gewoonlijk wordt deze struik zelden hoger dan 1 m, de tamelijk dunne takken en twijgen staan sterk af, een tamelijk dichte, meer breed uitgroeiende struik vormend. Jonge twijgen zijn eerst behaard, later kaal;
bladsteel 5-8 mm lang; bladeren 3-5 cm lang, 2,5-4 cm breed, eerst aan beide zijden behaard, later bovenzijde kaal en iets glanzend blauwgroen, onderzijde blijvend behaard, blauw-grijs getint, breed-eivormig of breed-ovaal, gewoonlijk met een scheve, hartvormige bladvoet, 5-7 paar zijnerven. Bloeit in Maart of April, vóór de bladontwikkeling, met zwavelgele bloemen, in korte aren, 2-3 (-4) bloemen bijeen en zittend; meeldraden buiten de bloemkroon uitstekend met oranje-rode helmknoppen. Niettegenstaande de soortnaam (pauciflora betekent armbloemig), is in de bloeitijd de struik overdekt met korte, gele bloemaren, die vooral bij het openen der bloemen bijzonder mooi zijn, daar de oranje gekleurde helmknoppen zeer mooi afsteken tegen het zwavelgeel der kroonbladen. Deze soort verlangt een zeer beschutte, zonnige standplaats.