Z.-Europa, N.-Afrika; 4 m.
De boomachtig groeiende Colútea komt bij ons zeer veel voor; het is een sterk groeiende struik, die in enkele jaren bovengenoemde hoogte kan bereiken. Hij vormt een vrij brede, opgaand groeiende struik met heldergroene, meestal 11-delige bladeren, grote, heldergele bloemen in 6-8-bloemige trossen en grote opgeblazen peulvruchten, die soms reeds aanwezig zijn als de struik nog niet geheel is uitgebloeid.
Jonge twijgen groen, aan de top iets behaard, later kaal; bladeren met 8-12 omgekeerd eivormige of eivormig-elliptische blaadjes, 1,5-3 cm lang, 8-20 mm breed, bovenzijde kaal, onderzijde lichtgroen, spaarzaam behaard, duidelijk geaderd, met stompe, soms afgeronde top en iets uitgerande bladrand.
Bloeitijd Juni-Juli, soms September-October; bloemen tot 2 cm lang, vlag heldergeel met bruine vlek; peulvrucht 6-8 cm lang, groen of bruin-groen, geheel kaal, aan de top gesloten.
C.a. var. críspa KIRCHN.. Laagblijvend, breed uitgroeiend struikje met dunne, behaarde twijgen en matgroene bladeren met 7-11 kleine, gekroesde of gegolfde blaadjes.
Bloemen kleiner, in 2-5-bloemige trossen.
C.a. var. bulláta REHD., synoniem: C.cilícica Boiss. var. bulláta HORT., is eveneens een laagblijvende, dicht groeiende struik, van de soort afwijkend door sterker behaarde twijgen en korter gesteelde bladeren met 5-7, breed-eivormige, iets gewelfde blaadjes. Beide variëteiten worden op de soort in het voorjaar onder glas veredeld.