Elsbladige Clethra O.N.-Amerika; 3 m.
Bij ons de meest voorkomende soort, die zeer goed in halfschaduw groeit en dan ook onder veel licht doorlatende bomen of in groepen als voorbeplanting zeer goed voldoen zal. Wordt zelden hoger dan 2 m en vormt een breed uitgroeiende struik met kort gesteelde, omgekeerd-eivormige of soms elliptische bladeren en bloeit van Juli tot midden September met kleine, witte, riekende bloemen in eindstandige, opstaande pluimen.
Twijgen eerst grijsviltig behaard, later kaal, sterk vertakt; bladstelen 5-12 mm lang, spaarzaam blijvend behaard; bladeren 6-12 cm lang, 3-4,5 cm breed, met 7-10 paar zijnerven, top spits, bladvoet wigvormig toelopend, gaaf, rand scherp gezaagd, bovenzijde matglanzend groen, kaal, onderzijde heldergroen, kaal of zeer spaarzaam bij de bladvoet behaard. Bloemen 6-8 mm in diameter, in behaarde tot 12 cm lange, opstaande pluimen; kelk en bloemsteel grijsviltig; kroonbladen bijna tweemaal zo lang als de kelkbladen;
meeldraden iets korter dan kroonbladen, de helmdraden evenals de stijl kaal.
C.a.var.paniculáta NICH. is een van de mooiste in Augustus bloeiende struiken. Van de soort afwijkend door iets kleinere, geheel kale bladeren; bloemen ruikend, in zeer brede pluimen.
C.a.var.rósea REHD. ; tot 2 m hoge struik, met iets smallere bladeren dan die van de soort, aan de onderzijde langs de nerven behaard. Bloemen in dichte trossen; kroonbladen licht-rose, aan de basis naar wit verlopend.